Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

Henk Wolf

‘Het huis is verkocht’ – is dat nou een zin met een werkwoordelijk gezegde of een zin met een naamwoordelijk gezegde? Het antwoord is dat beide lezingen mogelijk zijn. Om dat te begrijpen moet je eerst begrijpen wat het opvallende verschil is tussen die twee soorten gezegdes.

Het werkwoordelijk gezegde

In bijna alle Nederlandse zinnen staat een onderwerp. Van dat onderwerp wordt in veel zinnen gezegd dat het iets doet – of kan doen, of wil doen, of moet doen enz. Dat gezegde krijgt dan de vorm van een of meer werkwoorden. We spreken daarom van een ‘werkwoordelijk gezegde’. In de onderstaande zinnen is het werkwoordelijk gezegde steeds vetgedrukt.

Onze tuinman spreekt vier talen.
Zie je die vuurtoren?
Kunnen jullie die vuurtoren goed zien?
Wie heeft er nog kleingeld?
De kinderen stonden op de trein te wachten.
Springen de geiten wel vaker over de heg?
Marie wil met de hond gaan wandelen.
De boef is ontsnapt.
Ik drink een kopje koffie.
Hoe heeft Bokito die ontsnapping geregeld?
De makelaar verkoopt het huis.

Je ziet dat we ‘iets doen’ heel ruim moeten opvatten. Ook mensen die iets zien, iets hebben of ergens op staan te wachten, die doen iets. En ook in zinnen waarin het onderwerp iets kan zien of moet hebben, hebben we een werkwoordelijk gezegde.

Lijdende zinnen

Je hebt ook een ander type zinnen met een werkwoordelijk gezegde. Daarin is het onderwerp de persoon of het ding waarmee iets wordt gedaan. Zulke zinnen noemen we lijdende zinnen of passieve zinnen. Van de laatste drie voorbeeldzinnen hierboven kunnen we lijdende zinnen maken. Ze zien er dan zo uit:

Er wordt een kopje koffie gedronken.
Die ontsnapping is geregeld.
Het huis wordt verkocht.

Opnieuw is het werkwoordelijk gezegde vetgedrukt. Je ziet dat lijdende zinnen een extra werkwoord krijgen. In de voorbeeldzinnen zijn dat wordt en is. De werkwoorden worden en zijn worden daarom ‘hulpwerkwoorden van de lijdende vorm’ of ‘passieve hulpwerkwoorden’ genoemd. Lijdende zinnen kun je vaak aanvullen met een ‘door-bepaling’. Dat is een zinsdeel dat bestaat uit het woordje door met daarachter de persoon of de zaak die iets doet (of kan doen, moet doen enz.). In de laatste drie voorbeeldzinnen zijn dat respectievelijk ‘door mij’, ‘door Bokito’ en ‘door de makelaar’. Je kunt ook in een aparte zin vertellen dat iemand iets heeft gedaan, bijvoorbeeld zo:

Er wordt een kopje gedronken. Dat wordt door mij gedaan.
Die ontsnapping is geregeld. Degene die dat gedaan heeft, is Bokito.
Het huis wordt verkocht. De makelaar gaat dat doen.

Het naamwoordelijk gezegde

Naast het werkwoordelijk gezegde heb je ook nog iets anders dat je over het onderwerp kunt zeggen: dat dat onderwerp iets is, dat het een bepaalde eigenschap heeft. Zo’n mededeling noemen we een’naamwoordelijk gezegde’.

Stel dat het onderwerp ‘De buurman’ is. Dan kun je allerlei eigenschappen noemen die op dat onderwerp van toepassing zijn, dingen die de buurman is. Voorbeelden zijn ‘blij’, ‘geïnteresseerd’, ‘in z’n sas’, ‘bij de pinken’ en ‘een oude zeurpiet’. Als je twijfelt of iets zo’n eigenschap is, kun je even kijken of je de vraag ‘Wat is …?’ kunt stellen. Je kunt op de vraag ‘Wat is de buurman?’ heel goed antwoorden: ‘In z’n sas’, dus is ‘in z’n sas’ zo’n eigenschap.

Nou is ‘De buurman blij’ geen goede zin. Je moet ook bij een naamwoordelijk gezegde een werkwoord gebruiken om de zin compleet te maken. Zo’n afmaakwerkwoord noemen we een ‘koppelwerkwoord’.

Het simpelste koppelwerkwoord is ‘zijn’. Vormen van dat werkwoord voegen niets toe aan de betekenis van de zin, ze maken die alleen maar af. ‘De buurman is blij’ is een prima zin.

Er zijn ook andere koppelwerkwoorden. Die doen iets meer dan de zin afmaken. Ze voegen ook nog een stukje betekenis toe. Neem blijven. Een vorm daarvan, blijft, kan ook prima worden gebruikt om van ‘de buurman blij’ een goede zin te maken. Je krijgt dan ‘De buurman blijft blij’. Die zin vertelt ons niet alleen dat de buurman nu iets is, namelijk blij, maar ook in de toekomst. Als er in een zin een koppelwerkwoord staat, is het bijna altijd mogelijk dat koppelwerkwoord te vervangen door een ander koppelwerkwoord. De betekenis kan dan veranderen, maar je houdt een goede zin over.

Wie meer over de verschillende koppelwerkwoorden wil weten, moet mijn artikeltje daarover vooral even lezen.

Het huis is verkocht

Van een heleboel zinnen is meteen wel duidelijk of er over het onderwerp iets werkwoordelijks of iets naamwoordelijks wordt gezegd. Er is echter een groep zinnen die erg moelijk te ontleden blijken te zijn. Dat zijn zinnen waarin een vorm van de werkwoorden ‘zijn’ of ‘worden’ staat en een voltooid deelwoord. Voorbeelden zijn ‘Het huis is verkocht’ en ‘De man wordt in zijn gezicht geslagen’. Aan de hand van het eerste voorbeeld gaan we hieronder bekijken hoe je erachter komt of zulke moeilijke zinnen een werkwoordelijk gezegde kunnen hebben en of ze een naamwoordelijk gezegde kunnen hebben.

De zin ‘Het huis is verkocht’ kan op twee manieren worden ontleed. De eerste mogelijkheid is dat ‘is verkocht’ een werkwoordelijk gezegde is. Je hebt in dat geval een lijdende zin. Je kunt daaraan makkelijk een door-bepaling toevoegen, bijvoorbeeld ‘door de makelaar’.

De tweede mogelijke ontleding is dat ‘is verkocht’ een naamwoordelijk gezegde is. Als je kunt vragen: ‘Wat is het huis?’ met als antwoord ‘verkocht’, dan heb je aangetoond dat die ontleding ook mogelijk is.

Sommige zinsdelen verraden dat er iemand moet zijn die iets doet. Als je die zinsdelen in de zin kunt zetten, heb je dus te maken met een werkwoordelijk gezegde. Voorbeelden zijn ‘zonder reden’, ‘zonder uitleg’ en ‘met opzet’. Als die zinsdelen niet in de zin passen, kan het gezegde nog steeds werkwoordelijk zijn.

Er zijn nog meer manieren om na te gaan of er in een zin iets werkwoordelijks of iets naamwoordelijks wordt gezegd van het onderwerp. Ik noem er een paar.

In werkwoordelijke gezegdes met een vorm van ‘zijn’ of ‘worden’ en een voltooid deelwoord erin (‘De som is uitgerekend’, ‘Hij wordt bediend’) zijn die vormen van ‘zijn’ of ‘worden’ hulpwerkwoorden. Die kun je niet vervangen door een koppelwerkwoord zoals ‘blijven’. In naamwoordelijke gezegdes met vormen van ‘zijn’ of ‘worden’ en een voltooid deelwoord zijn die vormen van ‘zijn’ en ‘worden’ koppelwerkwoorden. Die kun je wel vervangen door ‘blijven’ of een ander koppelwerkwoord. In de volgende zin zien we dat je ‘is’ door ‘blijft’ kunt vervangen. De zin kan dus een naamwoordelijk gezegde hebben.

Het huis is verkocht.
Het huis is verkocht en het huis blijft verkocht.

Werkwoordelijke gezegdes met een tegenwoordigetijdsvorm van ‘zijn’ en een voltooid deelwoord drukken altijd uit dat de handeling in het verleden heeft plaatsgevonden. Naamwoordelijke gezegdes met een tegenwoordigetijdsvorm erin drukken juist uit dat de handeling in het heden of in de toekomst plaatsvindt. We gaan die kennis toepassen op onze huis-zin:

Het huis is gisteren verkocht.
Het huis is morgen nog steeds verkocht.

De eerste voorbeeldzin laat zien dat er in de zin ‘Het huis is verkocht’ een werkwoordelijk gezegde kan staan. De tweede zin laat zien dat hij ook een naamwoordelijk gezegde kan hebben.

Je kunt ook kijken of een tijdsbepaling zoals ‘vrijdag’ of ‘in januari’ naar het verleden of naar de toekomst kan verwijzen. Hier is dat allebei mogelijk. Kijk maar:

Het huis is vrijdag verkocht. (vrijdag in het verleden, dus werkwoordelijk gezegde)
Het huis is vrijdag nog steeds verkocht. (vrijdag in de toekomst, dus naamwoordelijk gezegde)

‘Verkopen’ is iets dat je in redelijk korte tijd doet. Je kunt je moeilijk voorstellen dat iemand een uur lang bezig is met het verkopen van iets. Daardoor kun je in de zin ‘Het huis is verkocht’ makkelijk woorden toevoegen die aangeven dat een handeling in korte tijd plaatsvindt, zoals ‘in een ommezien’ of ‘binnen twee tellen’.

Een eigenschap zoals ‘mooi’, ‘vies’ en ‘verkocht’ heb je juist langere tijd. Daardoor kun je in de zin met het naamwoordelijk gezegde ‘is verkocht’ woorden toevoegen die een lange duur aangeven, zoals ‘sinds gisteren’ of ‘al jaren’. Dat kan vaak bij naamwoordelijke gezegdes met een vorm van het koppelwerkwoord ‘zijn’ erin.

De volgende voorbeeldzinnen laten zien dat beide ontledingen mogelijk zijn:

Het huis is binnen twee tellen verkocht.
Het huis is al jaren verkocht.

Je kunt achter het voltooid deelwoord met een nevenschikkend voegwoord zoals ‘en’ nog een ander voltooid deelwoord zetten. Bij zinnen met een werkwoordelijk gezegde ga je dan automatisch denken dat de eerstgenoemde handeling voor de als tweede genoemde handeling heeft plaatsgevonden. Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je met een nevenschikkend voegwoord een ander bijvoeglijk naamwoord toevogen. Dan lees je automatisch dat beide eigenschappen tegelijktertijd aanwezig zijn. De volgende zinnen illustreren dat:

Het huis is verkocht en gesloopt.
Het huis is verkocht en onbereikbaar.

De eerste voorbeeldzin zul je lezen alsof het huis eerst verkocht en daarna gesloopt is. Dat betekent dat je de zin leest alsof die een werkwoordelijk gezegde heeft. De tweede voorbeeldzin lees je waarschijnlijk alsof het huis tegelijkertijd verkocht en onbereikbaar is. Dat wijst erop dat je de zin ook leest alsof er wat naamwoorrdelijks over het onderwerp wordt gezegd.

Je kunt het voorvoegsel on- ook gebruiken om te laten zien dat het gezegde naamwoordelijk is. Dat voorvoegsel kan namelijk alleen voor bijvoeglijke naamwoorden staan. Als je ‘Het huis is onverkocht’ een goede zin vindt, heb je laten zien dat ‘verkocht’ een bijvoeglijk naamwoord kan zijn en dat ‘is verkocht’ een naamwoordelijk gezegde moet kunnen zijn. Het lukt niet bij elk bijvoeglijk naamwoord, sommige bijvoeglijke naamwoorden verdragen geen on- voor zich.

En als laatste: als een voltooid deelwoord een werkwoord is, dan kan het in een bijzin helemaal achteraan achter het hulpwerkwoord staan. Als we van de zin ‘Het huis is verkocht’ een bijzin maken, zien we dat dat kan. Kijk maar:

Ik denk dat het huis is verkocht.

‘Verkocht’ kan na ‘is’ staan, dus is het hier een werkwoord en dus moet ‘Het huis is verkocht’ een zin met een werkwoordelijk gezegde kunnen zijn.

Afsluiting

Heeft de zin ‘De hond is verwaarloosd’ nou een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? We gaan testen:

Een werkwoordelijk gezegde is mogelijk, want:
1. er is iemand die de hond verwaarloosd heeft;
2. die iemand kan ik noemen in een door-bepaling: de hond is door z’n baas verwaarloosd;
3. die iemand kan ik noemen in een aparte zin: ‘de hond is verwaarloosd. Zijn baas heeft dat gedaan’;
4. je kunt zeggen: ‘de hond is met opzet verwaarloosd’;
5. je kunt zeggen: ‘de hond is gisteren verwaarloosd’;
6. ‘in januari’ in de zin ‘de hond is in januari verwaarloosd’ ligt in het verleden;
7. ‘de hond is verwaarloosd en overleden’ interpreteer ik alsof de hond eerst verwaarsloosd en toen overleden is;
8. je kunt zeggen ‘ik denk dat het huis is verkocht’.

Een naamwoordelijk gezegde is mogelijk, want:
1. je kunt op de vraag ‘Wat is de hond?’ antwoorden: ‘verwaarloosd’;
2. je kunt zeggen: ‘de hond blijft verwaarloosd’;
3. je kunt zeggen: ‘de hond is morgen nog steeds verwaarloosd’;
4. ‘in januari’ in de zin ‘de hond is in januari nog steeds verwaarloosd’ ligt in de toekomst;
5. ‘de hond is al jaren verwaarloosd’ is een goede zin;
6. ‘de hond is verwaarloosd en zielig’ interpreteer ik alsof de hond tegelijkertijd verwaarloosd en zielig is.

Heeft de zin ‘Het slachtoffer was aangedaan’ nou een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? Wederom een test:

Een werkwoordelijk gezegde is hier niet mogelijk, want:
1. er is niemand die het slachtoffer aangedaan heeft;
2. je kunt die persoon dan ook niet noemen in een door-bepaling;
3. je kunt die iemand ook niet noemen in een aparte zin;
4. je kunt niet zeggen: het slachtoffer is gisteren aangedaan;
5. ‘vrijdag’ in de zin ‘het slachtoffer is vrijdag aangedaan’ kan niet in het verleden liggen;
6. ‘het slachtoffer is aangedaan en gesloopt’ kan ik niet interpreteren alsof het eerst aangedaan en toen gesloopt is;
7. je kunt niet zeggen ‘ik heb gemerkt dat het slachtoffer was aangedaan’.

Een naamwoordelijk gezegde is hier wel mogelijk, want:
1. je kunt op de vraag ‘Wat is het slachtoffer?’ antwoorden met ‘aangedaan’;
2. je kunt zeggen: ‘het slachtoffer is morgen nog steeds aangedaan’;
3. ‘in januari’ in de zin ‘het slachtoffer is in januari nog steeds aangedaan’ ligt in de toekomst;
4. ‘het slachtoffer is al jaren aangedaan’ is een goede zin;
5. ‘het slachtoffer is aangedaan en geschokt’ interpreteer ik alsof het slachtoffer tegelijkertijd aangedaan en geschokt is;
6. ‘het slachtoffer is onaangedaan’ is een goede zin.

En als laatste: heeft de zin ‘De man wordt in zijn gezicht geslagen’ nou een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? We testen het:

Een werkwoordelijk gezegde is in deze zin mogelijk, want:
1. er is iemand die de man in zijn gezicht slaat;
2. je kunt die persoon noemen in een door-bepaling: ‘de man wordt door de buurman in zijn gezicht geslagen’;
3. je kunt die persoon noemen in een aparte zin: ‘de man wordt in zijn gezicht geslagen. Dat doet de buurman’;
4. je kunt zeggen: ‘de man wordt zonder reden in zijn gezicht geslagen’;
5. ‘de man wordt in zijn gezicht geslagen en uitgescholden’ interpreteer ik alsof de man eerst in zijn gezicht wordt geslagen en daarna wordt uitgescholden;
6. je kunt zeggen: ‘ik heb gehoord dat de man in zijn gezicht werd geslagen’.

Een naamwoordelijk gezegde is niet mogelijk, want:
1. je kunt op de vraag ‘Wat is de man?’ niet antwoorden ‘in zijn gezicht geslagen’ (tenminste, zolang je een normale intonatie gebruikt, als je ‘Wát’ een sterke nadruk geeft, kan het wel, maar dat is hier niet toegestaan);
2. je kunt niet zeggen: ‘De man blijft in zijn gezicht geslagen’;
3. je kunt niet zeggen: ‘De man is morgen nog steeds in zijn gezicht geslagen’;
4. ‘zondag’ in de zin ‘de man is zondag in zijn gezicht geslagen’ kan niet in de toekomst liggen;
5. de zin ‘de man is al jaren in zijn gezicht geslagen’ klinkt niet goed;
6. de zin ‘de man wordt in zijn gezicht geslagen en ziek’ klinkt niet goed.

Dit artikel is hier ook als Word-bestand te downloaden: DOCX >