Koppelwerkwoorden

Koppelwerkwoorden

1. Het rijtje van negen

“Zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen” – ken je dit rijtje uit je hoofd? Dan ben je slachtoffer van het didactisch onvermogen van vorige generaties leerboekjesschrijvers. Die wilden je namelijk wijsmaken dat deze negen woorden “de” Nederlandse koppelwerkwoorden zijn. En daarmee hebben ze een heleboel misverstanden veroorzaakt. Hopelijk kan ik die met dit korte artikeltje uit de weg ruimen.

Denk eens aan een persoon of een ding of een dier of wat dan maar ook, kan niet schelen wat, als er maar een woord of een naam voor is. “Jan-Willem” is goed, “mijn vader” is goed, “de hond” is goed, “onze zonnebloemen” ook en “het heelal” mag ook. Goed, nu gaan we babytaal praten. We zeggen “Jan-Willem stom!”, “mijn vader gewond!”, “de hond van mij!”, “onze zonnebloemen een lust voor het oog!”, “het heelal groot!”. Je snapt het trucje wel, we geven steeds een beschrijving van de persoon of wat het ook maar mag wezen waar we aan denken.

Zulke zinnetjes zijn natuurlijk geen goed Nederlands. In goed Nederlands moet er steeds een woordje bij, bijvoorbeeld een vorm van “zijn”. We krijgen dan “Jan-Willem is stom”, “mijn vader is gewond” enz. Zo’n woordje dat erbij moet, noemen we een koppelwerkwoord. Zinnen met een koppelwerkwoord kun je altijd herkennen, omdat je er de vraag “Wat is …” (of “Wat was …”) bij kunt stellen, bijvoorbeeld “Wat is Jan-Willem?” Antwoord: “stom!”, “Wat is mijn vader?” Antwoord: “gewond” enz.

2. “Zijn”

Is “zijn” dan altijd een koppelwerkwoord? Welnee. Kijk eens naar “We zijn in de tuin”. Kun je dan vragen “Wat zijn we?” met als antwoord: “in de tuin!”? Mij klinkt dat heel raar in de oren en jou waarschijnlijk ook. Je kunt hier alleen maar vragen: “Waar ben je?” en dat mag niet bij een koppelwerkwoord. Het woordje “zijn” is hier dus geen koppelwerkwoord.

Nu zijn er heel wat woorden die hetzelfde betekenen als het koppelwerkwoord “zijn”, maar dan met een extra betekenis erbij. Dat zijn ook koppelwerkwoorden. Een voorbeeld is “worden”. Denk maar aan het zinnetje “Jan-Willem wordt ziek”. Dat betekent “Jan-Willem is straks ziek”. Het woordje “worden” heeft dus twee betekenissen in zich: de betekenis van “zijn” en de betekenis van “straks”.

Hieronder zie je wat voorbeelden. De koppelwerkwoorden zijn steeds vetgedrukt.

(1) Jan-Willem [is straks] ziek = Jan-Willem wordt ziek.
(2) Mijn vader [was plotseling] gewond = Mijn vader raakte gewond.
(3) De hond [is volgens onderzoek] van ons = De hond blijkt van ons.
(4) Onze zonnebloemen [zijn nu en straks] een lust voor het oog = Onze zonnebloemen blijven een lust voor het oog.
(5) Het heelal [is ogenschijnlijk] groot = Het heelal lijkt groot.

3. De vraag “Wat is …”

Al die koppelwerkwoorden hebben dezelfde eigenschap als “zijn”. Je kunt er namelijk de vraag “Wat is …” (of “Wat was …”) bij stellen. Probeer het maar:

(6)
“Wat is Jan-Willem straks?”
“Ziek!”

(7)
“Wat was mijn vader plotseling?”
“Gewond!”

(8)
“Wat is de hond volgens onderzoek?”
“Van ons!” enz.

Je begrijpt nu misschien ook waarom dat rijtje van negen woorden zo zinloos is. Probeer maar eens een zin te maken met “heten” of “dunken” of “voorkomen” als koppelwerkwoord. Dat lukt je waarschijnlijk niet. Het kan op zich wel, maar erg normaal vinden we zulke zinnen tegenwoordig niet meer: “Het heelal heet groot”, “De zonnebloemen dunken me bruin”, “Het heelal komt ons groot voor”. Klinken deze zinnen je vreemd in de oren, vergeet ze dan meteen maar weer.

4. Andere koppelwerkwoorden

Tegelijk zijn er een heleboel koppelwerkwoorden die niet in het rijtje van negen staan. Hierboven ben je “raken” al tegengekomen (“Mijn vader raakte gewond”). Nog een paar voorbeelden vind je hieronder, ook weer vetgedrukt:

(9) Het huiswerk kwam maar niet af. (“kwam” = “was na een hele tijd”)
(10) De auto lag in de kreukels. (“lag” = “was“)
(11) De boeven kwamen vrij. (“kwamen” = “waren opeens” of “waren na een tijdje“)
(12) Jan-Willem staat slecht bekend. (“staat” = “is“)

Bij zin (9) tot en met (12) kun je ook weer de vraag stellen “Wat is …?” Probeer het zelf maar eens.

5. Nooit twee koppelwerkwoorden in één zin

Soms lijkt het wel of er twee koppelwerkwoorden in de zin staan, maar dat kan niet. Het echte koppelwerkwoord heeft altijd de betekenis “zijn” in zich. Kijk maar eens naar zin (13) hieronder, die je al eerder bent tegengekomen. En kijk daarna eens naar zin (14), die er erg op lijkt.

(13) Het heelal [is ogenschijnlijk] groot = Het heelal lijkt groot.
(14) Het heelal [is ogenschijnlijk] groot = Het heelal lijkt groot te zijn.

In zin (13) is het makkelijk om het koppelwerkwoord te vinden. Dat is natuurlijk “lijkt”. In zin (14) is het moeilijker, want de betekenis “zijn” zit altijd maar in één woord. Dat is het koppelwerkwoord. In zin (14) is dat het vetgedrukte woord “zijn”. Het woordje “lijkt” in zin (14) heeft dezelfde betekenis als het woordje “ogenschijnlijk”. Nu is “ogenschijnlijk” een bijwoord en “lijken” een werkwoord, maar blijkbaar kunnen ze allebei dezelfde betekenis toevoegen aan de betekenis van het woord “zijn”. We noemen ze allebei “modaal”. Dat betekent “op een andere manier”. Modale woorden voegen iets toe aan de betekenis van het werkwoord, waardoor we zin “op een andere manier” begrijpen dan zonder modale woorden erin. Het woord “ogenschijnlijk” is een modaal bijwoord en het woord “lijkt” in zin (14) is een modaal hulpwerkwoord.

6. Heten

Is het woord “heten” eigenlijk wel een koppelwerkwoord? Tegenwoordig gebruiken we het bijna alleen nog maar in de betekenis van “een bepaalde naam hebben”. Stel dat we het in die betekenis gebruiken in een zin, zoals (15) of (16):

(15) Mijn buurvrouw heet Lizette.
(16) Mijn vorige buurvrouw heette anders.

Je kunt bij zin (15) misschien nog wel zeggen dat “heten” kan worden vervangen door “zijn”. “Mijn buurvrouw is Lizette” is nog best een normale zin en hij betekent in veel situaties ook nog zo’n beetje hetzelfde als zin (15). Maar in zin (16) wordt het al moeilijker. Je kunt “heette” daar eigenlijk niet goed vervangen door iets met “was” erin. En je kunt ook de “Wat is …”-vraag niet stellen. Je moet bij (15) en (16) een heel andere vraag stellen, namelijk “Hoe heet …”, om het antwoord “Lizette” of “anders” te krijgen. En dat mag niet bij een koppelwerkwoord.

Toch zijn er heel veel schoolboeken waarin “heten” in de betekenis “een bepaalde naam hebben” een koppelwerkwoord wordt genoemd. Zelfs de Algemene Nederlandse Spraakkunst doet dat en dat is het grootste, belangrijkste grammaticaboek van het Nederlands dat er is. Het is een beetje te vergelijken met het gebruik van woorden als “vleermuis” en “walvis”. Een vleermuis is geen muis en een walvis is geen vis, maar vroeger dachten de mensen dat dat wel zo was en hebben ze die dieren een foute naam gegeven. Nu weten we wel beter, maar toch blijven we die oude woorden maar gebruiken.

Zo is het ook met “heten”. Het is helemaal niet echt een koppelwerkwoord, maar vroeger dachten de mensen dat dat wel zo was. We weten nu wel dat die naam eigenlijk fout is, maar toch blijven we hem maar gebruiken.